De Stille Tuin

Handschrift van het gedicht ‘Mijn Zoon geef Mij uw Hart’

Uit: De stille tuin

Mijn zoon, geef mij uw hart - De Stille Tuin - handschrift

Geschreven op 26 september 1932

Een gedicht als inleiding

Barend de Goede schrijft in ‘Herinneringen aan Willem de Mérode dat er een gedicht in het school-maandblad ‘Bovenover’ van het Christelijk Lyceum in Arnhem is gepubliceerd dat oorspronkelijk bestemd was als inleiding voor de bundel ‘De stille tuin’. De hoofdredacteur van dit schoolblad bewonderde Willem de Mérode en stuurde hem het blad maandelijks toe. De Mérode reageerde telkens met een bedankbrief.

De Goede merkt op dat het merkwaardig is dat het uiteindelijk niet als inleiding is gebruikt, omdat het een van de weinige rijmloze gedichten is die De Mérode heeft geschreven. Het bevat volgens De Goede waardevolle gegevens voor een goed verstaan van de bundel, alhoewel het vers niet helemaal duidelijk is.

Het lijkt mij daarom goed u de tekst van dit inleidende gedicht niet te onthouden.

Inleiding tot de bundel ‘In de tuin’

Wij hebben lente en zomer rondgezworven
Vogels, door nood om nooddruft vlug geworden,
Toen onder ons het nest onttakeld werd;
Weezen, bekommerdom het naakte leven;
Ballingen, enkel speurend naar een schuilhoek;
Ronddolend door de wreede schoone wereld,
Willoos, maar zeker door Zijn wil gedreven,
Vonden Gods tuin we in een bloeiend stillen nanoen,
Waar veilig, uit verscheiden hemelstreken,
Het bont gezang in éé accoord tezaamvloeit
Gelijk de kleuren van het zonnespectrum
Zich binden tot een blank gewasschen licht.

Hier (jarenlang? De lente van een herfstdag?)
Hebben wij door Zijn rust en vreugd genezen,
In volle levenssterkte en ’t hart vol vrede,
Ons voorbereid ten uitgang in de wereld,
Die joelt tot aan de poort van ’t paradijs.
En ook dit eindigde, en thuisgekomen,
Na loutering van strijd en ballingschappen,
Tot God verstooten zonder dat wij ’t wilden,
Door Hem gehuisvest en als kind aanvaard,
Gedenken wij het vreeslijk schoone leven,
En overdroomen ’t, blaadred in dit boek,
Alsof de sproken er gewaarzegd stonden
Van koningin Isoude en Perceval,
En vragen, na bezinnens dure pauze,
Wat onze monden noch onze oogen weten,
Hoe de aardsche bloei van ’t hemelsche begint.


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

+ 8 = 15