Het Heilig Licht
Dirk Coster beweerde wel dat De Mérode in deze bundel een groot deel van de gedichten had laten publiceren die op advies van Coster niet in ‘Het kostbaar bloed’ waren opgenomen (c.q. door hem waren “afgekeurd”); iets wat zijn waardering niet kon wegdragen.
DE JONGEN TE PAARD
Hij laat den wind maar waaien door zijn haren. Blootshoofd zit hij op 't stijgerende paard. Hij lacht gelukkig; zijn onrustige aard Houdt van vermetelheden en gevaren. Hij is één met zijn ros; en 't zal bedaren Als hij den drift van 't eigen bloed bedaart. Maar hij is jong, en levens snelle vaart Beteugelt hij eerst in zijn kalmer jaren. Hij voelt de warmte van het schokkend dier Weldadig door zijn jonge leden stijgen, En weet zich rap en lenig zooals hij. Hij zit zoo rustig en hij lacht zo fier Dat alle menschen iets gelukkigs krijgen, Zoo lustig galoppeert hij hen voorbij.
Uit: Het Heilig Licht (1923)