– een literatuuronderzoek door H. de Boer
In 2011 werden de vroegste gedichten van schrijver en dichter Willem de Mérode (1887-1939) gevonden door biograaf Hans Werkman. Willem de Mérode is een pseudoniem voor Willem E. Keuning. Alhoewel er veel over de dichter is geschreven, zou een onderzoek naar parallellen tussen zijn vroegste en latere werk van toegevoegde waarde zijn. Daarom heb ik onderzocht ik hoe de latere dichter terug te zien is in zijn vroegste werk.
In het onderzoek staat centraal in hoeverre de kenmerken van de latere poëzie terug te vinden zijn in de beginnerspoëzie (1907) van dichter Willem de Mérode. Ik heb dit onderzoek uitgevoerd in het kader van mijn opleiding tot docent Nederlands (in maart 2015 ben ik afgestudeerd). In dit onderzoek analyseer ik niet zozeer de betekenis van de gedichten, maar kijk ik vooral naar de formele kenmerken, de aanpak van de schrijver. Wel laat ik aan de hand van een aantal voorbeelden zien hoe De Mérode zijn eigen ik in zijn gedichten doorwerkt.
Om het antwoord op de centrale vraag te vinden, ben ik begonnen met een theoretisch onderzoek. Hierin heb ik gekeken naar de dichter als persoon en welke kunststroming zijn werk kenmerkt. Vervolgens heb ik (met behulp van een database met ruim 1.000 van zijn gedichten) de kenmerken van de vroegste en latere poëzie in kaart gebracht op de punten:
- thematiek (op basis van 200 gedichten)
- poëtisch register (op basis van 85 kernwoorden in 1.006 gedichten)
- techniek en stijl (rijmklank, -schema, dichtvorm, beeldspraak, enjambementen)
- de dichterlijke ontwikkeling van De Mérode.
Het resultaat verraste mij behoorlijk, want ik had niet verwacht dat de overeenkomsten tussen vroege en late poëzie zo duidelijk te herkennen zouden zijn. De belangrijkste uitkomsten zijn:
- 80% van 200 gedichten valt binnen acht hoofdthema’s; dat geldt zowel voor de vroegste als de latere poëzie;
- 80% van de tien meestgebruikte woorden komt overeen tussen het vroegste en latere werk.
- De Mérode gebruikte voornamelijk lichte, witte woorden (de frequentie waarmee deze kernwoorden voorkomen is 70% ten opzichte van 30% donkere, zwarte woorden) zowel in het vroegste als in het latere werk;
- in techniek en stijl komen de voorkeuren in het vroegste en latere werk sterk overeen (volrijm en eindrijm, sonnetten en kwatrijnen, enjambementen);
- de dichter ontwikkelt zich; de eerst concrete poëzie wordt later impliciet met meer betekenislagen
De eindconclusie is dat er duidelijke parallellen zijn tussen de latere en de vroegste poëzie van Willem de Mérode. Hij had een eigen stijl en heeft die vastgehouden, alhoewel hij zich als dichter ontwikkelde waardoor zijn gedichten meer impliciet en volwassen werden.
Wie was Willem de Mérode?
Willem de Mérode is een pseudoniem voor Willem Eduard Keuning. Hij werd geboren op 2 september 1887 te Spijk, een dorpje op het Hoogeland van de provincie Groningen. Op 22 mei 1939 sterft hij op 51-jarige leeftijd rond half elf ’s ochtends in zijn kamer bij hospita Doom in Eerbeek, Gelderland. In zijn leven spelen vier hoofdlijnen: zijn geloof, zijn liefde voor kunst, cultuur en literatuur, zijn homoseksualiteit en zijn zieke gestel. Dat De Mérode al zo jong is overleden – hij was 51 jaar – heeft te maken met zijn zwakke gezondheid. Hij heeft daar zijn leven lang last van gehad. Het kwam regelmatig voor dat hij een tijdje bedrust moest houden en dat komt ook terug in zijn poëzie.
Zijn liefde voor kunst, cultuur en literatuur is hem met de paplepel ingegoten. Hij werd geboren in de literaire familie Keuning, een familie die wij tegenwoordig herkennen als grote naam (Bosch & Keuning en Zomer & Keuning) men in de uitgeverswereld. Terecht. De voormalige drukkerij ‘Bosch & Keuning’ (nu VBK: Veen, Bosch & Keuning) was van een broer van De Mérode. Er werd bij De Mérode thuis voorgelezen uit bijvoorbeeld Guido Gezelle. Zijn vader was Jan Keuning, die als hoofd van de gereformeerde lagere school in Spijk tot de middenstand behoorde. Hij schreef boeken en hij streed actief voor rechten van de boerenarbeider (in de 19e eeuw hadden de herenboeren het voor het zeggen). Daarvoor richtte hij het tijdschrift ‘De Keuvelaar’ op. Broer Pieter schreef eveneens boeken, waarvan ‘Kinderen in verstand en boosheid’ vrij bekend is geworden. Kortom, De Mérode kwam uit een intelligent, literair nest. In de kast thuis stond poëzie van Da Costa, Bilderdijk en De Genestet in de kast. In de openbare leeszaal in Groningen schreef De Mérode gedichten over in een schoolschrift, onder andere van Willem Kloos, Hélène Swarth, Frederik van Eeden en Albert Verwey (Werkman, 2014).
Na een studie aan de kweekschool werd De Mérode al snel onderwijzer aan de gereformeerde lagere school in het dorp Uithuizermeeden. Hij vergaarde in korte tijd een bibliotheek die groter was dan die van de dominee en dat was in die tijd zeer bijzonder. Hij las alles wat los en vast zat en maakte graag uitstapjes, of dat nu in Nederland zelf of in het buitenland was. Hij reisde per trein onder andere naar Parijs en Venetië, waar hij de verschillende bekende musea bezocht. De Mérode begon al vroeg poëzie te schrijven (eerste publicatiepoging in 1907, hij is dan twintig jaar) en hij bouwde allerlei literaire contacten op met bekende namen, zoals Rispens, Gossaert, P.C. Boutens, Martinus Nijhoff en P.J. Meertens. Verder raakte hij bevriend met verschillende bekende figuren uit de literaire wereld zoals Bert Bakker (de uitgever), Barend de Goede en K. Heeroma. Ook had hij contacten in de kunstenaarswereld. Zo was hij bevriend met Johan Dijkstra (bekend kunstenaar van De Ploeg uit Groningen) en Jan van der Leeuw.
Uit briefwisseling van De Mérode blijkt dat hij al op jonge leeftijd in de gaten had dat hij ‘anders’ was. Hij was homoseksueel. Er is over De Mérode beweerd dat hij pedofiel zou zijn, maar daar zijn geen bewijzen voor. Hij heeft wel een leeftijds-asymmetrische relatie gehad. Misschien is het accurater om te zeggen dat hij homo en efobofiel was; een volwassene met een seksuele voorkeur voor kinderen in de puberleeftijd.
Homofilie was in de vroege 20e eeuw niet iets waar je voor uit kon komen in gereformeerde kringen. Er rustte een taboe op het onderwerp. De Mérode was bovendien een diepgelovig protestants-orthodox christen. Die combinatie tussen zijn geaardheid en zijn geloof heeft zijn leven niet gemakkelijk gemaakt en zelfs voor een groot deel bepaald. Een van zijn eerste (stille) liefdes is waarschijnlijk Reind Kuitert geweest. De Mérode stuurde hem gedichten die achteraf gezien waarschijnlijk over Kuitert zelf gaan. Een hiervan was een acrostichon (naamdicht) waarin de eerste letters van iedere versregel samen de naam ‘Reind’ vormen. De Mérode probeerde allerlei versvormen en dichtmogelijkheden uit.
Tijdens zijn aanstelling in Uithuizermeeden wordt Ekko Ubbens (1906-1991) de grote muze van De Mérode en dat zal zijn hele leven lang zo blijven. Ekko heeft geen weet van de geaardheid van De Mérode, maar als de laatste in 1924 in de gevangenis terecht komt vanwege een homoseksueel delict, wil Ekko niets meer met hem te maken hebben en pas in 1987 komt hij tot verzoening. De Mérode is dan al lang overleden.
Tijdens de gevangenisperiode wordt overigens de omstreden bundel ‘Ganymedes’ uitgegeven. Het was een ongelukkig moment omdat de homoseksualiteit van De Mérode werd benadrukt in deze bundel, al was het alleen al door de gravures van Johan Dijkstra van een naakte jongensfiguur (zie foto rechts, eigen foto). Dijkstra en De Mérode probeerden de uitgave uit te stellen maar dat is niet gelukt. Uiteindelijk heeft De Mérode de bundel in de gevangenis gesigneerd (Werkman, 2011).
Het vrij bekende ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken’ van Willem Kloos gaf voor De Mérode de aanzet om zelf gedichten te gaan schrijven. Hij was toen 15 jaar. De geaardheid van De Mérode komt sterk terug in zijn gedichten. Hij schreef verschillende gedichten met opdrachten voor jongens. In andere gedichten komt duidelijk de bewondering voor het jongenslichaam naar voren. Een gedicht dat heel duidelijk de liefde van De Mérode voor Ekko Ubbens naar voren laat komen is ‘Sledevaart’. Maar De Mérode is vooral bekend van zijn christelijke poëzie. Hij is wel getypeerd als de belangrijkste christelijke dichter tussen het interbellum. Er zijn teksten van De Mérode in het liedboek van de protestantse kerk opgenomen en een aantal gedichten wordt nog steeds aangehaald in rouwadvertenties. Veel van zijn gedichten gaan echter over hemzelf en zijn worsteling met zijn seksuele geaardheid in relatie tot God. Hans Werkman noemt dat “zijn worsteling tussen de aardse en hemelse liefde”.
Na zijn gevangenistijd ging De Mérode na wat omzwervingen in Eerbeek wonen bij hospita Doom. Hij trekt zich terug en heeft zich ondertussen bij de Gereformeerde kerk laten uitschrijven. In Eerbeek maakt De Mérode het boek ‘Okke’ als een soort afsluiting. Het wordt ingebonden voor hemzelf en er bestaat maar één exemplaar van. Zowel hospita Doom als De Mérode zijn in Eerbeek begraven.
Waardering in verschillende kringen
Zijn poëzie heeft ook erkenning buiten de christelijke kerk gekregen. Onder andere Simon Vestdijk en Menno ter Braak hadden waardering voor zijn werk en Wim Hazeu stelde dat hij in zijn latere poëzie zelfs de evenknie werd van Rilke en Nijhoff (Kentering, 1971). Menno ter Braak schreef na het overlijden van De Mérode in 1939 het artikel ‘De Mérode’s laatste werk’: “Hij was – wij hebben het hier meermalen zoo geschreven – de belangrijkste onder de Christelijke dichters, men mag haast wel zeggen, met Geerten Gossaert de eenige dichter van den eersten rang in dit kamp. “ en “Maar ook in niet-confessioneele kringen zal het verscheiden van De Mérode als een verlies worden beseft. (…) Het dichterschap van De Mérode (…) was evenzeer van beteekenis voor de Nederlandsche literatuur in het algemeen als voor zijn Christelijke medestanders in het bijzonder. ”
Een echt eerherstel heeft het hem nooit opgeleverd: in de meeste theorie over poëzie wordt De Mérode vergeten of genegeerd, tot en met het boek ‘Domweg in de Dapperstraat’ aan toe, een boek waarvan men claimt dat de belangrijkste Nederlandse dichters zijn opgenomen. Een gemis voor studenten. Gelukkig besteedt de digitale bibliotheek voor de Nederlanse letteren (dbnl.org) uitgebreid aandacht aan De Mérode.
Romantiek, de kunststroming van De Mérode
De Van Dale omschrijft ‘romantiek’ als “een intellectuele en artistieke kunststroming waarin gevoel en verbeelding centraal staan.”. Alhoewel de fin de siècle niet meer in het teken stond van de romantiek, is De Mérode duidelijk geïnspireerd door de kenmerken van deze kunststroming. Op dbnl.org wordt door G.J. van Bork een indeling van de romantiek voorgesteld als pre-romantiek (de sturm-und-drangperiode), romantiek en neoromantiek in de 20e eeuw. Een andere opvatting is dat de romantiek nog doorwerkt in de kunst van nu. Ook omdat ik op dbnl.org aanwijzingen vind om de definitie neoromantiek niet te gebruiken omdat de begrenzing van de romantiek in tijd moeilijk is te geven, kies ik ervoor om de term romantiek te gebruiken in relatie tot De Mérode.
De romantiek dringt in de 19e eeuw op het gebied van literatuur pas laat Nederland binnen en is vooral terug te vinden bij de Tachtigers. De Tachtigers, waaronder de dichter Willem Kloos, zetten zich af tegen de realisten van de 19e eeuw en grepen terug op de romantiek, maar dan met andere regels. De Mérode vond inspiratie in het werk van de Tachtigers. Woordkunst, individualiteit en subjectiviteit stonden centraal, denk aan het bekende citaat van Kloos: ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ (literatuurgeschiedenis.nl, datum onbekend). Alles draaide om esthetiek, innerlijke beleving en gevoel. Vorm en betekenis van gedichten vormen een eenheid De ‘Sehnsucht’ die de romantiek kenmerkt en waarin ideaal en werkelijkheid onverzoenbaar zijn (Bork van, G.J., datum onbekend, zie dbnl.org), speelt letterlijk een belangrijke rol in het leven van De Mérode door zijn geaardheid en geloof. Zijn onvervulde verlangen speelt een van de hoofdrollen in zijn leven.
Vanuit de Tachtigers werd het tijdschrift De Nieuwe Gids onder andere door Willem Kloos opgericht. Hier zou De Mérode later ook in publiceren. Hij publiceerde ook in De Delver, Aristo, De Beiaard, Dietsche Warande, Opwaartsche Wegen, Stemmen des Tijds, Ons Tijdschrift, De Beweging en Het Getij.
Kenmerken van de romantiek zijn intellectualiteit, verbeelding, originaliteit en individualiteit. Dat zie je ook bij De Mérode terug, zowel in zijn gedichten als in zijn persoon. Hij was intellectueel iemand die zich graag terugtrok. De Mérode heeft ook veelvuldig lyrische poëzie geschreven. De aanroepingen ‘O’ en ‘Ach’ komen regelmatig in zijn gedichten voor. Lyriek is een typisch kenmerk binnen de romantiek in de literatuur.
Neoclassicisme
Een ander interessegebied van De Mérode was de klassieke oudheid. Hij schreef verschillende gedichten over de Griekse mythologie en liet de klassieke schoonheid van jongens in gedichten terugkomen. Tijdens een van zijn Italië-reizen kocht hij een buste van Antinoüs, een Griekse jongen die bekend staat om zijn buitengewone schoonheid. Hij was vanaf ongeveer twaalfjarige leeftijd tot aan zijn dood op zijn negentiende, de geliefde van Romeinse keizer Hadrianus. Dit beeld stond op het bureau van De Mérode (eigen foto).
Vanwege die voorliefde voor de Griekse mythologie en thema’s zoals onvervulde liefde, natuur, idealisering en het nastreven van hoge schoonheid, kijk ik ook naar de definitie van neoclassicisme. Bijvoorbeeld Geerten Gossaert, een van de inspiratiebronnen van De Mérode, wordt wel aangemerkt als neoclassicistisch dichter. Volgens www.kunst-en-cultuur-infonu.nl grepen neoromantische dichters terug op de voorgangers van de Tachtigers: de classicisten en de romantici.
In de neoclassicistische literatuur hanteert men vaste regels voor de gedichten. Daarin wordt rekening mee gehouden met maat, metrum, rijm en strofebouw. Enjambementen horen niet thuis in de poëzie van neoclassicisten. Het tijdschrift ‘De Beweging’ wordt geassocieerd met neoclassicisme en neoromantiek (Ton Anbeek in ‘De Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885-1985). De Mérode’s ‘Maria-liederen’ werden hierin opgenomen (Jaargang 13, 1917).
We kunnen concluderen dat De Mérode in hoofdzaak een romantisch dichter was. Er zijn vele kenmerken van de romantiek in zijn poëzie terug te vinden, tot en met Petrarca-sonnetten. Er zijn ook neoclassicistische invloeden te zien in zijn werk.
Relatie De Mérode en de inhoud van zijn gedichten
Op refdag.nl wordt gesteld dat de gedichten van De Mérode niet vernieuwend of experimenteel waren: “Misschien laten ze zich nog het beste kenschetsen als authentiek en fijnzinnig. Dat heeft veel te maken met de inhoud.”. Dit is een belangrijke aanwijzing. De Mérode schreef vanuit zichzelf. Vanuit de beschrijvingen die over de gedichten van De Mérode worden gegeven (onder anderen Werkman, Hazeu), kun je zijn dichtwerk in grofweg vier onderdelen indelen:
- christelijke en mystieke poëzie;
- worsteling tussen seksuele geaardheid en God/religie;
- liefdespoëzie, verheerlijking;
- overig (natuur, humor, observatie, dichten, commentaar, ziekte, etc.).
In ‘Kentering’ citeert Wim Hazeu een uitspraak van Dirk Coster, die illustreert hoezeer het christelijke dichtwerk van De Mérode van belang is: De Mérode vernieuwde de calvinistische poëzie en de latere vindt zijn wortels in die vernieuwing.
Over gedichten die de worsteling van de dichter illustreren, heeft Hans Werkman uitgebreid geschreven. De eerste strofe van het gedicht ‘Eenzamen’ maakt die worsteling pijnlijk duidelijk: “Is er een nood, die meerder nijpen kan dan deze: in liefdes lusthof zijn een eenzaam man en een bevreesde.” Of: “Toen, een ondeelbaar ogenblik, trof mij de bliksem van Gods schrik.” De Mérode heeft een onvervuld verlangen, een verlangen naar een onmogelijke liefde, zowel vanwege de tijdgeest als vanwege zijn christelijke opvattingen/zijn geloof.
Uit bijvoorbeeld ‘De jongen te paard’ komt de voorliefde van De Mérode voor jongens naar voren, bijvoorbeeld: “Hij laat den wind maar waaien door zijn haren. Blootshoofds zit hij op ’t steigerende paard. (…), Hij voelt de warmte van het schokkend dier. Weldadig door zijn jonge leden stijgen,”.
In vele andere gedichten schrijft De Mérode over dingen die hij meemaakt. Hij schrijft fel van zich af over mensen die kritiek op hem hebben, terwijl ze volgens hem geen haar beter zijn. Hij schrijft over de tol die het dichten van hem vraagt, over zijn regelmatige ziektebedden en over de natuur. Een mooi voorbeeld van een gedicht dat te maken heeft met zijn uittreden uit de kerk (men vroeg hem in de kerk schuld te belijden, en hij weigerde dat): “Zij zeggen: “Wij vergeven, maar ga heen! Wij hebben met de zondaars niets gemeen. Wie God verliest, wordt van Zijn volk verstooten.” Maar de verlaatnen vinden God alleen.” (uit de bundel De Rozenhof, 1924).
Overigens is een deel van de poëzie van De Mérode impliciet, waardoor gedichten een gelaagdheid krijgen: zo schrijft hij over een distel, als beeld voor een persoon die zich wapent of beschermt tegen de maatschappij.
Er zijn verschillende benaderingswijzen mogelijk als je gedichten wilt analyseren:
- Positivistische literatuurbeschouwing – benadering vanuit relatie tussen schrijver en wat hij schrijft).
- Geistesgeschichtliche beschouwing – de tijdgeest telt, benadering vanuit cultuurhistorisch perspectief.
- Imanente of structuralistische beschouwing – tekstgerichte analyse (waarbij later de context alsnog rol ging spelen)
- Receptie-esthetische literatuurbeschouwing – de lezer staat centraal: wie leest wat en waarom.
In de moderne literatuurbeschouwing nemen we alle vier onderdelen samen. Gezien de eerder genoemde voorbeelden, kun je concluderen dat wat De Mérode schreef, sterk samenhangt met wie hij was en in welke tijd hij leefde.
Stijl/techniek
In de dichtkunst zijn allerlei dichtvormen mogelijk. In de eerste plaats kunnen we een verschil maken tussen:
- dichtvorm volgens vorm, bijvoorbeeld sonnet, kwatrijn, naamdicht (achrosticon), rondeel
- dichtvorm volgens doel, bijvoorbeeld epigram, satire, ballade
De Mérode schreef ook epigrammen en ballades, maar die zijn voor mijn onderzoek minder van belang, simpelweg omdat ze minder voorkomen en ik maar tien gedichten uit zijn beginperiode tot mijn beschikking heb. Vormaspecten waaronder rijmschema en betekenis krijgen daarom de hoofdrol in mijn onderzoek.
Thematiek
Los van de dichtvorm kun je aan gedichten een thema toekennen. Thema’s die bij veel dichters terugkomen zijn bijvoorbeeld ‘bewustwording’ en ‘engagement’ (maatschappelijk). Het indelen van gedichten op thema is van belang voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Maar De Mérode had zo zijn eigen thematiek. Hij schreef bijvoorbeeld nauwelijks gedichten met het thema ‘engagement’. De thema-indeling bepaal ik daarom niet van tevoren, maar laat ik afhangen van het onderzoek. Ik bekijk welke thema’s De Mérode het meest gebruikt en maak dan de indeling. In aansluiting op de vorige paragraaf over het neoclassicisme, besteed ik specifiek aandacht aan het Petrarca-sonnet. De Mérode had een sterke voorkeur voor de sonnet als dichtvorm.
Petrarca
Petrarkische gedichten zijn liefdesgedichten volgens een vaste literaire spelregels, zowel qua vorm als qua inhoud. Kenmerken:
- er wordt iemand aanbeden en verheerlijkt;
- de aanbedene is een afstandelijke of onbereikbare persoon (een schoonheid met gouden haar, prachtige ogen, parelwitte tanden en een mond als een robijn zo rood);
- de minnaar (gedicht loopt vanuit zijn perspectief) wordt verscheurd door tegenstellingen. Hij is vrij, maar gevangen en wordt verteerd door liefdesvuur terwijl de ander de liefde niet beantwoord (onbereikbaar is, koud blijft );
- het lijden (door het onvervulde verlangen) is tegelijk genieten;
- de gedichten hebben veertien regels, volgen het rijmschema ‘abba abba cdc dcd’ in vijfvoetige jamben.
Petrarca was een Italiaanse dichter die in de 14e eeuw leefde. Hij had een voorliefde voor de natuur en klassieke oudheid. Hij schreef in lyrische sonnetten over zijn onbereikbare liefde Laura. Dit worden Petrarca-sonnetten genoemd. In zijn sonnetten is de wending (chute) tussen het octaaf (eerste twee kwatrijnen) en het sextet (de twee afsluitende terzetten) kenmerkend.
In die sonnetten komen aspecten naar voren die ook bij De Mérode zijn terug te vinden: motieven als de ontoereikendheid van de mens, de tweespalt tussen ziel, de oneindigheid en eenzaamheid en de relatie tussen persoonlijke vrijheid en toenemende vereenzaming (kunstbus.nl, datum onbekend) En ook Petrarca deed afstand van zinnelijke genoegens. De Mérode moet zichzelf in Petrarca hebben herkend. De Mérode schreef ook Shakespeareaanse sonnetten; hierbij valt de wending niet na het octaaf, maar in de laatste twee dichtregels.
Uitvoering onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van van de online-gedichtendatabase. Uit thematisering van 200 gedichten uit deze database, bleken de volgende hoofdthema’s terug te vinden in de poëzie van De Mérode:
- geloof
- liefde
- natuur/landschap
- mensen
- sterfelijkheid
- observatie
- vreugde/geluk
- verdriet
Op verzoek verstrek ik een overzicht van de 200 voor de analyse gebruikte gedichten.
Kenmerken thema
De indeling van een gedicht bij een thema is een interpretatie die soms discutabel is. In ieder geval passen maar liefst 160 van de 200 gedichten in de acht thema’s. Het patroon is daarmee wel duidelijk. Qua thematiek heeft de vroegste en latere poëzie van De Mérode de volgende kenmerken:
Meteen valt op dat alle tien eerste gedichten binnen de eerste acht thema’s passen. Dat is geen toeval: 80% van de 200 gedichten valt binnen deze thema’s.
Poëtisch register
Tijdens de thematische indeling van 200 gedichten viel het mij op dat bepaalde woorden vaak leken voor te komen. Daarom heb ik naast het thema ook steeds de kernwoorden in die gedichten genoteerd. Daarna heb ik de frequentie van vermelding van 85 van die woorden uit de 1.006 gedichten van de gedichtendatabase gefilterd. Dat stond niet specifiek in mijn plan van aanpak vermeld, maar bij de thematische indeling bleek dat hier iets interessants te zien is. Het mag niet ontbreken, omdat het relevant is voor de beantwoording van de hoofdvraag.
De 85 kernwoorden heb ik geanalyseerd op het gebruik van lichte, witte woorden (zon, glans, licht, stilte) en zware, donkere woorden (donker, lijd, dood, zwaar). Hier geldt qua indeling overigens hetzelfde argument als bij de indeling op thematiek: het is mijn interpretatie. Maar de telling gaat over een groot aantal gedichten en een flink aantal woorden. Het patroon spreekt voor zich. Frequentie kernwoorden in aantal gedichten (1x per gedicht):
Opmerkingen bij deze tabel:
- De aanroeping ‘O’ heb ik als n, neutraal, ingedeeld.
- De aanroeping of vermelding ‘U’ is als wit woord ingedeeld omdat het hier in de meeste gevallen om God of om een geliefde gaat.
- Het woord ‘zucht’ is discutabel omdat het meerdere betekenissen heeft, vandaar dat deze ook als neutraal is ingedeeld.
Binnen de eerste tien meestgebruikte woorden komt geen enkel zwart woord voor, niet in de vroegste tien gedichten en niet in het totaalplaatje. Als ik het neutrale woord ‘zucht’ zou weglaten, dan zou het woord ‘wit’ erbij komen in de kolom van de vroegste gedichten. Dat verandert het beeld dus niet.
Van de elf meestvoorkomende woorden, komen er negen overeen in vergelijking tussen de vroegste gedichten en de rest. Een bijzonder toptienwoord in de vroegste gedichten is ‘blij’. Dat woord scoort in het totaalplaatje van 1.006 gedichten 19% (frequentie van 188), en eindigt daarmee ook vrij hoog in de telling.
Kenmerken techniek
Dichtvorm/strofenbouw
De Mérode laat een duidelijke voorkeur in sonnet en kwatrijn zien, hoewel hij later ook afwijkende dichtvormen kiest (hier 25% van de gedichten). Denk daarbij aan Oosterse poëzie zonder rijm of met een terzine en een losse versregel als eindregel en aan een 12-regelig gedicht, geschreven in één strofe.
Rijmschema
De Mérode past gekruist en omarmend rijm het vaakst toe in zijn rijmschema’s. De sonnetten variëren allemaal qua rijmschema, maar dat zit vooral in het sextet. De octaven zijn meestal uitgevoerd in omarmend rijm, soms in gekruist rijm met af en toe een variatie van beide. Merk op dat die verdeling terug te zien is bij zowel de tien vroegste als de twintig latere gedichten.
Dichtregels
Uit bovenstaande tabel blijkt dat De Mérode zijn gedichten in een vrij vast patroon van een even aantal regels schrijft. Dat sluit aan bij de rijmklant en –plaats hieronder: De Mérode gebruikt volrijm/eindrijm in het overgrote deel van zijn poëzie. Dat de 12- en 14-regelige gedichten hoog scoren, hangt samen met zijn voorkeur in dichtvorm voor poëzie: kwatrijnen en sonnetten.
Rijmklank en rijmplaats
Stijl – inhoudelijk
Nu bekijken we de gedichten van iets dichterbij om te bekijken wat er nog meer te zeggen is over de stijl van De Mérode, naast de technische onderdelen. We kijken onder andere naar dichtdoel, het gebruik van stijlfiguren en beeldspraak en het gebruik van enjambementen. Het is een niet-uitputtende analyse; ik ga vooral in op de opvallendste elementen, zoals enjambementen, een paar duidelijke stijlfiguren, eventuele metaforen/beeldspraak en andere bijzonderheden.
De tien vroegste gedichten
Twintig latere gedichten, willekeurig
Enjambementen worden meestal zo toegepast dat er geen woorden worden afgebroken, maar dat er twee versregels ontstaan. Omdat ik meer poëzie van De Mérode ken, ging ik er min of meer vanuit dat ik Petrarca-sonnetten tegen zou komen. Dat gebeurde, maar niet uitsluitend, en binnen de 30 gedichten die ik bij de beantwoording van deze vraag heb betrokken vond ik zelfs niet echt de typische kenmerken zoals eerder genoemd. Wel kwam ik erachter dat hij ook regelmatig Shakepeareaanse sonnetten schreef.
Ontwikkeling van de dichter
Op basis van de uitkomsten van de vorige twee onderdelen, is ontwikkeling te zien in het werk van De Mérode. Om deze ontwikkeling goed te kunnen duiden, neem ik de formele kenmerken nog kort onder de loep en ik ga in op de inhoud van de gedichten. De resultaten geven een inzicht in de verschillen, overeenkomsten en de ontwikkeling van De Mérode als dichter. Aan de hand daarvan kan ik conclusies trekken om de hoofdvraag te beantwoorden.
Discussie is hier dat het oeuvre van De Mérode zo groot is, dat het wellicht onvoldoende representatief is om conclusies over de ontwikkeling van de dichter te trekken op basis van de twintig latere gedichten die ik in mijn onderzoek meeneem. Daarom kijk ik ook naar de overwegingen uit de literatuur van mijn bronnenlijst.
Beginnerspoëzie
In de eerste tien gedichten valt op hoe klank- en sfeervol (volrijm, alliteratie en assonantie) en sterk metrisch ze zijn, bijvoorbeeld ‘Stil zijn’:
golf gouden korenmeer / zonnegoud / goud der aaren / zomerwind.
Hier en daar gebruikt De Mérode woorden of uitdrukkingen die hijzelf bedacht kan hebben (zoals ‘manelamp’, dichtvallende regendroppels). Hieruit blijkt dat hij zeker ervaring had met poëzie. Maar dat het daadwerkelijk beginnerspoëzie is, volgt uit twee constateringen:
- de inhoud die hoewel fraai verwoord, vrij simpel en observerend is (opsommingen en personificaties)
- het weinige gebruik van beeldspraak. Hij gebruikt in zijn eerste gedichten nauwelijks metaforen en metonymieën. Daar waar hij beeldspraak gebruikt, is de betekenis vrij voor de hand liggen.
De personificaties zijn eenvoudig en de enjambementen – die De Mérode overigens in zijn hele oeuvre veelvuldig blijft gebruiken – zijn soms onhandig. Ze lijken dan vooral gekozen vanwege dichtvorm (sonnet) en eindrijm. Bijvoorbeeld in ‘Kruisdragen’:
Een hand raakt aan mijn schouder, en verdwenen
Is alle pijn en moeheid. Ik wil vragen:
“Wie zijt Gij?” Maar Hij gaat stil voor mij henen
En grijpt het kruis. Ik volg Hem na, verslagen
Van blijdschap…. Jezus zelf is mij verschenen,
Hij helpt mij, om het zware kruis te dragen.
De zin van de derde strofe loopt nog een klein stukje door in de vierde. De pauze is hierdoor zeer sterk; eigenlijk wordt de afstand te groot. Dat wordt verergerd door het woord ‘verslagen’ dat niet meer goed past bij ‘van blijdschap’. Ik zou graag een blik in het originele schrift willen werpen om te kijken of hij hier verbeteringen heeft aangebracht en wellicht met dit stukje heeft geworsteld. Hans Werkman gebruikt de term ‘stoplappen’ voor onderdelen uit het gedicht ‘Heimwee’. En hoewel de diepgang misschien ontbreekt, in dat gedicht zijn in ieder geval de eerste verwijzingen naar eenzaamheid en verlangen te zien, thema’s die in zijn latere poëzie terugkomen:
Herdenkend, wat mijn hart verloren heeft,
Vind ik geen vrede meer in d’avondvree…..
Mijn liefste, ’t ben zoo eenzaam; kom, o kom!
Licht
Hoewel De Mérode zijn worstelingen terug te vinden zijn in zijn poëzie, was hij nadrukkelijk geen sombere maar juist een optimistische dichter. Dat blijkt niet alleen uit de lichtheid die ook in zijn latere poëzie te zien is, bijvoorbeeld ‘Liedje’ (1921):
En ik dacht: wat is dit licht!
Wat is dit verfijnd en krachtig!
Hoe eenvoudig en hoe prachtig!
Hoe gelouterd en waarachtig
Loopt de lijn van dat gezicht.
Het blijkt ook uit het antwoord op deelvraag 1. Licht, wit, positiviteit heeft hoe dan ook de bovenhand. In gedichten waar De Mérode zijn eenzaamheid laat doorschemeren, stelt hij er vaak iets positiefs tegenover waardoor er balans ontstaat.
Hun harten voelden zij als boeken
In Gods geduchte hand gelegd, (…)
Zij lazen bang en hunkrend mee,
En zagen wat zijn vingers wezen. (…)
En ’t bonzend hart, dat ze in zich vonden,
Was vlekkeloos en zonder zonden.
Let ook op de beeldspraak van het hart als boek en hoe de mensen zelf ongerust vanaf een afstandje met God meelezen in hun eigen boek/hart.
Betekenislagen
Uit het poëtisch register van 85 woorden (zie 6.1.3) blijkt dat De Mérode het woord ‘blij’ in vier gedichten gebruikt van de vroegste tien (40%). Het woord ‘blij’ geeft onomwonden een emotie aan. De lichtheid, blijheid van deze gedichten worden door Hans Werkman als bijzonder aangemerkt: “De Mérode heeft veel gesomberd in zijn poëzie. Regels met vreugde om de gewone dingen zijn er bij hem niet veel.” (Werkman, 2014). Ik denk dat we hier een ontwikkelingspunt van De Mérode raken: een dichter die vaardig is, zal emoties bij voorkeur impliciet beschrijven in plaats van benoemen en voegt betekenislagen toe aan zijn compacte tekst.
In zeven van de eerste tien gedichten van De Mérode (Zielevreugd!, Stil zijn, Regendag, Kruisdragen, Heimwee, Op de fiets en Dorp bij zomeravond) is de inhoud vrij concreet. Er is nagenoeg geen sprake van ambiguïteit of ruimere context, extra betekenislagen ontbreken. De gedichten zijn als het ware vrij gemakkelijk te begrijpen: ze kunnen maar een kant op. Het gedicht ‘Dorp bij zomeravond’ lijkt zelfs wat onaf.
Wat mij betreft is de belofte voor de latere poëzie vooral te vinden in het gedicht ‘Lied!’, dat overigens beter de titel ‘Carpe diem’ had kunnen krijgen. Toevalligerwijs heb ik juist dit gedicht geanalyseerd voor de module ‘Taalkunde Verdieping’. In de tekst is iets meer te zien: het loopt niet alleen over van volrijm, metrum, alliteratie en assonantie, er is ook werk gemaakt van de betekenislagen met de beeldspraak. Uit mijn analyse van dit gedicht voor de module TKV:
“De geurende roos is een metafoor voor het heden, en het vertreden van de roos is een metafoor voor het geen oog hebben voor het heden. Een geurende roos staat ook symbool voor ‘bloei’. (…)
De woordengroep ‘Lentebloemen van het leven’ is een metafoor voor “echte” kinderen. (…) Bij het plukken van bloemen leg je al snel een verband met iets wat in een moment gebeurt, in een opwelling. Het doet ook denken aan ‘pluk de dag’, carpe diem. (…)
De jaren vluchten staat gelijk aan het voorbijgaan van de jaren. Het is een metafoor voor het ouder worden, waarbij de jaren als het ware worden gepersonifieerd. Hier wordt de cirkel tussen heden, toekomst en verleden gesloten. Het thema is vergankelijkheid en melancholie. Het woord buigen lijkt heel bewust gekozen; je kunt een gelaagdheid bedenken: je buigt voor wat de tijd met je doet. Je hebt geen keuze meer, je moet ervoor door de knieën, hoewel knielen wellicht te sterk uitgedrukt zou zijn.”
Andere voorbeelden van betekenislagen in de latere poëzie, in ‘Jonathan’ (1920) naar het Bijbelverhaal van David en Jonatan:
Bij ’t rijzen van den grijzen schemervloed,
Gruwt David van den lauwen smaak van bloed,
En staart vol afschuw naar den rooden wijn.
Rood is hier de kleur van bloed; Davids vriend Jonatan blijkt te zijn overleden terwijl David zijn overwinningszege vierde. Het rijzen van de grijze schemervloed is een metafoor voor ontnuchtering. In dit gedicht zie ik ook een relatie met De Mérode zelf: ook hij ervoer, net als Jonatan, een vaderlijke liefde voor een jongen (Okke) en ook hij moest verder nadat duidelijk was dat deze jongen niet meer in zijn leven terug zou komen.
Het gedicht ‘Tulpen’ kan eveneens een metafoor voor zijn eigen leven zijn (eenzaam God vinden, alleen voor hem groeien) en ook de tekst in ‘Na de bui’ is impliciet: het beschrijft de zuiverende werking die er van een donderbui kan uitgaan, als metafoor voor bijvoorbeeld zondigheid en het opbiechten van een zonde. Dat is moeilijk maar heeft ook een zuiverend effect.
Een volkomen andersoortig gedicht is ‘De visch’ uit de bundel Ruischende bamboe, 1937. Het gedicht is een octaaf zonder rijm, maar met diepere betekenis over hoe iets je achteraf onverwachts in de nek kan bijten.
In ‘Liedje’ uit 1938 gebruikt De Mérode enjambementen, assonantie, rijk rijm en een prachtige metafoor: zoals een druppel wijn zich verbreidt in een glas water, zo kan liefde zich in een lichaam verbreiden. Als je zelf wel eens verliefd bent geweest, herken je, voel je de warmte daarvan.
Deze liefde (druppel wijn
In een glas klaar water glijdend,
Zich oplossende verbreidend),
(Deze suizelend gedempte / Fluistrend ademende stem te)
Misschien is het geen ingewikkelde metafoor, maar de compactheid ervan mist zijn doel niet en het gedicht klopt qua techniek.
Belangrijk in de ontwikkeling van de dichter De Mérode zijn de groei in vaardigheid om impliciete poëzie te schrijven en zijn persoonlijke groei levenservaring die hij treffend en vaak verborgen in zijn gedichten weet te leggen. Een groot deel van de techniek had hij in zijn beginnerspoëzie al getoond.
Conclusies/discussie
De tien vroegste gedichten vond Hans Werkman in 2011, in het overschrijfschrift van De Mérode (met gedichten van onder anderen Verwey). Toen hij ze nader bekeek, concludeerde hij op basis van de doorhalingen, verbeteringen en de inhoudelijke verschillen met de andere gedichten, dat het gedichten van Willem Eduard Keuning zelf waren. Dit onderzoek wijst uit dat zijn conclusie zeer aannemelijk is.
Belangrijkste uitkomsten
Thematiek
De eerste tien vroegste gedichten zijn allemaal zijn in te delen binnen de eerste acht thema’s. Dat is geen toeval: 80% van de 200 gedichten valt binnen deze thema’s. Dit is een eerste parallel met de latere poëzie. Uit de analyse van het poëtisch register van De Mérode blijkt dat van de elf meest-voorkomende woorden in 1.006 gedichten, er negen overeenkomen met de vroegste en de latere gedichten. Dit is een tweede parallel met de latere poëzie.
Petrarca
Binnen de dertig gedichten die inhoudelijk zijn behandeld, kwam het thema Petrarca-sonnet niet zozeer terug te zien als wel de dichtvorm: zowel bij de vroege als de latere poëzie kwam deze techniek voor, met de chute/wending na het octaaf. Maar tegelijkertijd blijkt dat in ieder geval binnen de dertig onderzochte gedichten ook het Shakespeareaans sonnet regelmatig is toegepast, met de chute/wending in de laatste twee versregels. In het oeuvre van De Mérode komen zeker ook sonnetten voor die het thema van Petrarca hebben. Misschien is het de moeite waard om hier in een apart onderzoek eens nader op in te gaan.
Overeenkomsten en verschillen
In de tabel hieronder zet ik de belangrijkste overeenkomsten en verschillen op een rijtje.
Parallellen en verschuivingen
In vervolg op de tabel hiervoor, maak ik hier in een oogopslag inzichtelijk op welke onderdelen de vroegste en latere gedichten van De Mérode vooral overeenkomen en waar ze verschillen.
Samengevat:
- 80% van 200 gedichten vallen binnen 8 dezelfde thema’s (zowel vroegste als latere poëzie.
- 80% van 10 kernwoorden komen overeen tussen vroegste en latere gedichten.
- De voorkeur voor technieken qua rijmklank en –plaats en dichtvorm is onveranderd.
- Er is ontwikkeling te zien van concreet naar meer impliciet/ambigu.
Eindconclusie
Op basis van deze overeenkomsten en verschillen kun je stellen dat de latere dichter De Mérode al sterk te herkennen is in de vroegste gedichten. Hij is dichtbij zichzelf gebleven: zijn voorkeur voor kwatrijnen en sonnetten bleef onveranderd en hij is zijn gedichten blijven gebruiken om zijn gevoelsleven en streven naar het goede in over te brengen. Ook de affiniteit met een bepaalde cadans en rijk rijm (volrijm/eindrijm) is in zijn gehele oeuvre terug te vinden.
De stijl van zijn poëzie is vroeg ingezet en is daarna alleen maar inhoudelijk en technisch gegroeid (zowel qua diepgang als vaardigheid in beeldspraak). Ik verwijs hierbij naar het citaat in mijn voorwoord ‘Poëzie is “gedicht”, het moet door de lezer worden geopend’. Dat is precies wat ik bedoel met groei van de dichter: hij schrijft van vrij concrete teksten in 1907 naar impliciete teksten met meerdere betekenislagen in zijn latere werk.
Discussie
Voor het onderzoek heb ik 200 gedichten van De Mérode ingedeeld in circa twintig thema’s. Maar de indeling van een gedicht bij een thema is een interpretatie die discutabel kan zijn. Wanneer ken je het thema ‘verlangen’ toe en wanneer ‘verdriet’? Soms ligt dat dicht bij elkaar. Maar liefst 160 van de gedichten vallen binnen acht thema’s van de twintig thema’s. Het patroon is daarmee wel duidelijk, ondanks het grijze gebied. De andere 40 gedichten passen beter bij andere thematiek.
Ik heb het poëtisch register van De Mérode onder de loep genomen. Ook hier is discussie mogelijk: ik deel de gedichten in naar licht/wit en donker/zwart. Dit is mijn persoonlijke interpretatie. Ik heb geprobeerd om dit te ondervangen door voldoende woorden mee te nemen (85 kernwoorden) en een aantal woorden als ‘neutraal’ aan te merken. Ik ben ervan overtuigd dat mijn classificering (zie bijlage 7, poëtisch register) in grote lijnen correct is uitgevoerd. Eventuele discussie is ondervangen door de uitgebreide telling. Ik heb in totaal 37 witte en 35 donkere woorden herkend. Samen komen de woorden 8.907 keer voor. Dan volgt iets bijzonders: van die frequentie valt bijna 70% in de categorie witte/lichte woorden (6.069 versus 2.838 van de 8.907 keer).
Ik heb overigens geen indeling op dichtdoel gemaakt omdat er binnen de 30 gedichten die ik voor de analyse heb gebruikt, er relatief weinig zijn waaraan een echt doel (ode, hymne, satire) kon worden toegekend. Verder ben ik niet ingegaan op typografische elementen. Ook hierin hanteert De Mérode een eigen stijl, maar qua tijdsbesteding paste dit niet binnen mijn onderzoek. Ik verwacht bovendien niet dat dit het antwoord op de sterk zou hebben beïnvloed.
Verder is dit onderzoek op zich natuurlijk vrij beperkt als je het afzet tegen het enorme oeuvre van Willem de Mérode. Dat bleek ook uit de resultaten rondom Petrarca-sonnet en Shakespeareaans sonnet. Toch is zelfs in dit beperkte oeuvre al te zien dat hij zich qua techniek in ieder geval met die beide sonnetvormen bezighield.
Het gebruik van een database bij een onderzoek als deze kan ik iedereen aanbevelend. Het was fijn om de database bij de hand te hebben, want omdat hierin een groot deel van de gedichten waren opgenomen, heb ik conclusies kunnen trekken over thematiek en poëtisch register. Dat was anders ondoenlijk geweest, terwijl het een objectief middel is over grote aantallen.
Helma de Boer
Nunspeet, januari 2015
0 reacties