Ziekteverzen 1920

Hij zat gemaklijk op den rand van 't bed,
En sprak van school en leuke jongensspelen,
En hoe de vreemde talen hem vervelen,
En van de vrije Zaterdagsche pret.
Ik luisterde gelukkig, want het was
Of 't leven aan mijn leger kwinkeleerde.
Kwellende koorts, die mij verdervend deerde,
Verdoofde, tot de felle pijn genas.
Toen ik, een avond lang en zeer bevreesd,
Ben voor de poorten van den dood geweest,
Kwam plots zijn jonge stem mij achterhalen.
Mijn oogen nog vol nare duisternis
Zag ik verrast, hoe klaar de luister is
Van trouw, die onbevreesd zoo diep durft dalen.


Uit: Het kostbaar bloed (1918-1921), ziekteversen III.

Categorieën: maandgedicht

0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

− 3 = 7