NAZOMER
Weinig schoone dagen Zijn ons nog gegeven. Laten wij den hemel vragen Om gelukkig leven: Nachten wit van dauw, Die laat optrekt, En als water zonnelauw Langs 't gewas lekt; Om bezonken klaarte In vogellied en bruine sloot; Vruchten vol zoete zwaarte: Ons blozend brood; Om groene levensboomen, En loof in vlam, Als de engels die ons droomen Het paradijs nam; Om een teeder etgroen Na regen in de zon: Een lach, een zoen! O, als dat kon.
Uit: Langs den Heirweg (2 augustus 1931).
0 reacties