Pas schreef ik een artikel over de koudegolf in de winter van 1708/1709. Mensen konden toen van Venetië naar het vasteland over de bevroren lagune. In heel Europa was het bar en bar koud. Even zoeken wat De Mérode over vrieskou schrijft … en zo stuitte ik op dit mooie, lyrische gedicht van Willem de Mérode, “De ijsbloem”.

III De ijsbloem

Het vriest, de nevels moeten wijken.
Men stookt in hut en in paleis.
En ’s morgens op de ramen prijken
De wonderbloemen van het ijs.

O flonkertak, o ranke varen,
O tooverspel van vocht en wind,
Uw schitteren, waar wij naar staren,
Wijkt voor den adem van een kind.

Het glas is helder als voor dezen.
Heeft kinderadem zulk een kracht,
Hoe machtig moet Uw Adem wezen,
Heer, die ons reinigen volbracht!

 

Uit: Langs Den Heirweg (1926-1932), Emblemata, III, geschreven op 31 juli 1931.


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

+ 77 = 80