Elisabeth

Er leefde in haar een heimelijke hoop,
Dat zij nog eens een schoonen zoon zou baren,
En toen haar man intrad met wilde haren,
En nederviel en op zijn knieën kroop,

En kuste, als een hond, haar rimpelhanden,
En sprak, zag zij den engel in zijn stem,
En plotseling begon haar schoot te branden
En zij vereende zich dien nacht met hem.

Toen werd zij als een oude rozeboom
Die langzaam alle blaadren voelt verdorren
En zich wegsterven laat en zonder morren
Haar kracht perst naar één knop en die is schoon.

En op een morgen, met den eersten dauw
Ging er een ruischen door haar duldend hopen,
En brak de zon harts vreugdfonteinen open,
En zij glimlachte als een jonge vrouw.

Nalezing X, geschreven op 4 januari 1938

0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

− 2 = 8