De visch
Ik wierp mijn hengel in het water.
De vis beet, en ik ving de vis.
Ik doodde de vis, ik kookte de vis,
Ik at de vis, de vis at mij.
De vis was giftig, ik moet sterven.
De vis groeit in mij, ik verminder.
Zijn bek bijt en zijn vinnen steken.
Ik ving de vis, de vis ving mij.
Uit: Ruischende Bamboe (1937). Geschreven op 4 april 1937.
0 reacties