DE IJSBLOEM

Het vriest, de nevels moeten wijken. Men stookt in hut en in paleis, En 's morgens op de ramen prijken De wonderbloemen van het ijs. O flonkertak, o ranke varen, O tooverspel van vocht en wind, Uw schitteren, waar wij naar staren, Wijkt voor den adem van een kind. Het glas is helder als voor dezen. Heeft kinderadem zulk een kracht, Hoe machtig moet Uw Adem wezen, Heer, die ons reinigen volbracht!

Uit: Langs den Heirweg, Emblamata III van X (31 juli 1931).


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

56 + = 64