Het gedicht Wandeling is opgedragen aan Reind Kuitert. Willem ontmoette Reind via zijn broer Carel en raakte met hem bevriend. Door Reind werd Willem gestimuleerd tot het schrijven van gedichten. Het gedicht is geschreven op 16 november 1911.

Wandeling

Voor Reind

Weet je nog dien winderigen morgen?
We gingen over den groenenden dijk.
De wind woei mijn hoofd vrij van zorgen.
Voor de zon namen al de wolken de wijk.

De wind deed bruine en witte zeilen zwellen
De schuiten gleden zoo stil over ’t diep.
Van de kinderen of scheepsgezellen
Was er soms een die ‘goê morgen’ riep.

Weet je nog hoe Max in ’t water rolde?
Jij liep vlug vooruit en riep den hond,
Die nu al maar heen en weder holde
Tusschen ons en dan weer hijgend stond.

‘k Zie je nog om ’t hardste met hem loopen
Door het korte vochte voorjaarsgras.
Toen zijn haren waren uitgedropen
Droogde jij hem met je overjas.

Weet je nog hoe wij tezamen lachten,
Toen gedwee hij verder naast ons ging? –
Alles heb ik nog in mijn gedachten,
En ‘k bewaar het als een kostbaar ding.

Ach, die morgen is zoo lang geleden.
Maar toch telken keer, als ik haar riep,
Kwam d’herinnering weer zacht gegleden
Als die stille schuiten over ’t diep.

handtekening Willem de Mérode

Uit: Nalezing I (1909-1915), geschreven op 26 oktober 1911.