Voorjaar

De hagelbuien raatlen door den hemel.
De bamboestangen klapperen luidruchtig.
De wilde ganzen trekken krijschend verder.
Het water kreeg een korten snellen golfslag.
Het gele leem vertroebelt de rivieren.
’t Heldere van de zee trekt zich terug.

Het wilde voorjaar spiegelt in mijn oogen.
Ik voel een schok door ’t plekje roerloosheid
Dat mij aan hemels stille midden bindt.
Ik zie u aan, gij slaat uw oogen neder.
’t Is voorjaar, en een stem zingt in ons beiden
Dat ik zeer sterk ben, en nu zaaien wil.

handtekening Willem de Mérode

Uit: Ruischende bamboe (1937). Geschreven op 4 april 1937

Categorieën: maandgedicht