VOOR OKKE

Als gij voor ’t orgel hoog gezeten zijt
En zwaar het heilig Gloria doet hooren
Of ’t lied van ’t Kindeken, dat, nieuw geboren,
Om onze ondeugden zuivre tranen schreidt,

En zingt: ‘ziet, wat de liefde doet’, benijdt
Gij mij niet, die uw liefde heb verloren?
Wilt gij vergeten, wat eens was verkoren?
Liefde blijft heerschen over dood en tijd

Gij kunt mij niet meer uit uw leven dringen,
Omdat ik heersch in uw herinneringen,
Zooals een damp naakt opstijgt uit de zee
Om in zijn witte duister u te hullen,
En heel uw worstlend wezen te vervullen,
Met zijn benauwing en verstikkend wee.
handtekening Willem de Mérode

Uit: De Donkere Bloei, geschreven op 30 augustus 1925.