TU ES DEUS ABSCONDITUS

Avond in Rome

Dien ik in alle dingen
Als glans en schijn vermoed,
Die tot mijn hart komt dringen
In koude en in gloed,
Laat mij U zóó gevoelen
Als ‘t driftige verzoelen
En luwen van het bloed.

Wanneer Gij zóó nabij zijt,
Deert mij geen ongeluk.
Geleerd door Uwe wijsheid
Breek ik de banden stuk,
Waarmee de mensen binden,
Jaloersch dat ik zal vinden
Uw liefde en geluk.

Wien Gij hebt aangenomen
Verlaat Uw liefde niet.
Onheil van daad of droomen,
Verheuging of verdriet,
Geen schepsel kan ons scheiden,
Geen list het hart verleiden,
Dat alles voor U liet.

De wereld gaat verwazen
Achter den avonddamp,
Mijn ademloos verbazen
Omdroomt maans stille lamp.
En ten gebede luiden
Des Heeren witte bruiden
Met zilvrig klokgetamp.

O, dat uit grondloos nachten
Uw Goddelijk gezicht
Over mijn oogen lachte,
Verblind door ‘t blinde licht.
Gelijk een wilde weide
Zal ik den glans verbeiden,
Die daalt van Uw gezicht.

Die achter aller dingen
Zware gedaante vliedt,
Kom mij geheel doordringen
Als de ademtocht een lied,
Laat mij Uw lach aanschouwen,
Want ik moet wachtend rouwen,
Tot ‘t oog Uw oogen ziet.
handtekening Willem de Mérode

Rond 1923/1925, uit: De Donkere Bloei