STROFE
Bloemen en jeugd zijn opgenomen In een wit glanzen; ons hart is ontdaan. Zij moeten tot het groote rijpen komen, In wijde stilten wezen, en voortaan Zwaarder leven, en schielijk verloren Gaan aan zichzelf, aan alles vergaan. Bloemen en jeugd ... een kort rood gloren Zien wij langs onze tranen slaan. God, als zij U niet toebehooren, Waarom blaast Gij hun lichten aan?
Uit: Doodenboek, Libellenserie 153.