STIL DORP
De molen heft zijn armen stil
In de blauwe zonnige najaarslucht
En laat ze vallen met een zucht,
Als een moe man, tegen zijn wil.
De huizen slapen, het gordijn
Is neergelaten voor elk raam
Alleen met den blinkenden koopren naam
Speelt op de deuren de zonneschijn.
Het dorp is nooi zóó stil geweest.
En nergens zweeft een zweem van gerucht:
Een leege zaal waar ’t geruisch is gevlucht
Met het sterven van ’t roezelig feest.
Geen mensch durft gaan langs ’t zandig pad,
Wijl ’t rustend dorp dan wakker schrikt,
En verwijtend den wandelaar tegenblikt
Die treedt op takken en krakend blad.
Ik kom niet vóór den avond thuis,
Dat elk geluid als een dreigend woord
Niet roept hoe ik de stilte vermoord
Vóór ’t donker is kom ik niet thuis
Uit: Gestalten en stemmingen, geschreven op 19 oktober 1911.