II De Gedroomde Zoon – 1928 (5/7)
Wie durven deze weelden met mij deelen,
Luchtspiegelingen eener eenzaamheid?
Slechts die tot veel versterven zijn bereid
Vermogen met den waan als kind te spelen.
De koorts van hitte en dorsten is begonnen.
Bloeds oergeruisch spreekt met zijn jonge stem.
Met blinde oogen zien wij stralend hèm
In ’t onbarmhartig barnen van de zonne.
De heete hemeltintling houdt zich verre
Van dit delirium; de loutre sterren
Verbergen zich in onaantastbren gloed.
Wij momplen: geef mijn zoon een weinig water!
Geef mij te drinken!… en een weinig later
Ontwaken we aan de doodheid van ons bloed!
Uit: De lichtstreep, Deel II, 5/7, geschreven op 3 maart 1928.