EN HIJ PEINST (2)
Hoe kwellen mij herinneringen Als helle kinderstemmen zingen Van zalig thuis en eeuw'ge vreê Ik speelde met mijn broeder samen, En door hoog opgeschoven ramen Schertste mijn moeder met ons mee. Vader stond met het volk te praten. De werkmeid gilde als de kordate Knecht haar al stoeiend vast omving. Dan werd ik en mijn broer gevangen, Om te gaan slapen... o wat bange, Wat bitterzoete herinnering. Onze onrust en ons kleine zorgen Werden aan moeders hart geborgen. Ons schutte vaders sterke hand. O zalig thuis, o zoete vrede, God mijn kindschheid, neem mij mede Naar mijn verlaten vaderland.
Uit: De Verloren Zoon, 1926