DE VLIEG
Het brommen van een vlieg is in de kamer. Ik kan niet werken door dat domme brommen. 'k Sla met mijn waairen, links en rechts, vergeefs. De keizer houdt niet van mijn hekeldichten. Hij heeft soldaten om mij uitgezonden. Den Hemelzoon stoort mijn gezoem den rust. Ik ben naar dezen schuilhoek uitgeweken. De Keizer rust, ik schrijf in rust mijn verzen, Die straks luid in zijn ooren zullen gonzen. Een vlieg gonst om mijn hoofd en stoort mijn rust.
Uit: Chineesche Gedichten, Libellenserie 153, 1936.