DE SLANG

Ze is opgetogen door de buurt gegaan En heeft het laatst sensatienieuws besproken Met naaisters en die in de winkels staan. Het kwaad gesierd en 't goede afgebroken. De rijke zieke heeft zij zeer gevleid: 'Wat is er veel van Gods genade noodig, Om 't leed te dragen, dat u rustig lijdt.' Voor aremn acht zij Gods hulp overbodig. Zij knabbelt koekjes en nipt van haar thee, En zuigt de zoete prikkelende pralines Der laster - maar de looze Ongeziene Proeft heimlijk van haar lekkernijen mee. 'Mijn man zegt ook ...' luidt haar orakeltaal. Ze zwaait de hel-, en kiert den hemel open. Van wie den smallen weg ten hemel loopen, Weet zij 'toevallig' een pikant verhaal. Kletsende vroomheid kan zoo zalig bang over 't bederf van andre zielen rillen. - Voelt ge op uw borst geen kille kronkels trillen? En hoort ge 't heete sissen niet der slang? handtekening Willem de Mérode

Uit: Verzamelde Gedichten, nalezing VIII. Geschreven in de maand mei, 1932

Categorieën: maandgedicht