De GERANIUM

Hier is zij opgegroeid en groot
Geworden, voor het smalle raam.
Zij heeft geen afkomst en geen naam.
Zij is alleen maar schoon en rood.

Fier laat zij in haar forschen schoot
De tintelende bleoemen staan,
En heft onttakeld en ontdaan,
Den tuil nog, pralend met zijn dood.

Zij kent alleen dit vreemd bestaan
Van groeien en te gronde gaan
Tezelfder tijd, in 't enge rijk
Der kamer voor het raam te prijk,
Door nood verschrikt noch vreugd verward,
Want sterk en bitter is haar hart.

handtekening Willem de Mérode

Uit: Kaleidoscoop, Libellenserie 316/317.

Categorieën: maandgedicht