Dit artikel verscheen in categorie ‘Markante protestanten’ op protestant.nu (7 maart 2011, laatste bewerking 29-08-2012) – door Peter Bak

Frustratie en verongelijktheid waren bij De Mérode nooit ver weg. ‘Als christendichter heb je een hoop tegen,’ bitste hij in 1934. ‘Je wordt buiten je eigen kring amper erkend en de lieve broeders zorgen wel dat je niet hoogmoedig wordt.’

Willem de Mérode had nóg wat tegen: zijn seksuele geaardheid. Tien jaar eerder, in 1924, was hij wegens seksuele contacten met een minderjarige jongen tot acht maanden gevangenisstraf veroordeeld. De Mérode verloor zijn baan als onderwijzer en trok zich terug in een boerderij in het Veluwse dorp Eerbeek. De kluizenaar legde er een obsessieve drang tot dichten aan de dag, omringd door een oude weduwe met knecht en meisje, en duizenden boeken. Die lagen hoog opgetast in de twee sobere kamers die De Mérode in de boerderij bewoonde. De weduwe waakte over Willem als de kip over haar kuikens; de hofhond, een Duitse herder, joeg bezoekers de stuipen op het lijf.

Willem de Mérode was een kind van het Groningse platteland. Hij werd als Willem Eduard Keuning geboren in de kop van de provincie, in Spijk, waar zijn vader onderwijzer was. Van Groningschen bloed was Willem niet. Zijn vader Jan was een Fries, zijn moeder Elisabeth een Overijsselse. Het echtpaar had zich in 1875 in Nieuwe Pekela gevestigd waar Jan als hoofdonderwijzer was benoemd. Na enige jaren in Langerak te hebben gewoond verhuisde het gereformeerde gezin Keuning, inmiddels vier zonen en een dochter tellend, naar Spijk. Hier kwamen nog twee zoons ter wereld, onder wie Willem.

In 1897, toen hij tien jaar oud was, overleden zijn tweede oudste broers. Vijf jaar later zegde zijn vader school en Spijk vaarwel en verhuisde het gezin naar de stad Groningen. Jan Keuning ging er van de pen leven, onder meer als eindredacteur van het in gereformeerde kring veelgelezen blad De Keuvelaar en als auteur van een reeks romantische volksverhalen.

Zoon Willem was een ziekelijk kind dat erg hing aan zijn moeder, een telg uit het geslacht Wormser dat zijn wortels in de Afscheiding en het Reveil had. Na de lagere school ging Willem, in het voetspoor van zijn vader en oudere broers, naar de kweekschool. In 1906 deed hij examen en werd onderwijzer aan de christelijk-nationale school in Oude Pekela. Een jaar later vertrok hij naar de school met de bijbel in Uithuizermeeden, niet ver van zijn geboorteplaats Spijk. Inmiddels had Keuning zich als dichter ontdekt, geïnspireerd door onder meer Ten Kate, Kloos, Boutens en Gossaert. In 1911 werd zijn eerste gedicht gepubliceerd, in het christelijke maandblad Ons tijdschrift, onder het pseudoniem Willem de Mérode, naar de achternaam van een Belgische balletdanseres. Vijf jaar later, in 1916, verscheen zijn eerste bundel, Gestalten en stemmingen, die zwanger was van spanning tussen zinnelijk genot en Hemelse liefde.

Dit thema beheerste ook De Mérodes vervolgbundels, evenzeer getoonzet in een overvloed van bitterzoete woorden die een zucht tot pronken en pralen verraadde. IJdelheid was dan ook een voorname karaktertrek van De Mérode, met lichtgeraaktheid als tweelingzusje. Kritiek, die hem in de beginjaren veelvuldig trof, kwetste hem en deed hem in zijn schulp kruipen. Want zich verschuilen was De Mérodes tweede natuur. De veelschrijver, die ook jeugdboeken en streekverhalen schreef, gebruikte een handvol pseudoniemen om zich voor de buitenwereld verborgen te houden. Na zijn zedendelict en gevangenisstraf keerde De Mérode het geraas van de boze buitenwereld definitief de rug toe en verschool zich in de Veluwse stilte en eenzaamheid van Eerbeek. Daar was hij op zijn gemak, onder de hoede van zijn bejaarde hospita die de eenvoud zelve was en op zijn verjaardag de gebakjes uit een hoge, smalle beschuitbus presenteerde.

IJdel bleef De Mérode, rusteloos doorzoekend naar erkenning. Literaire tijdschriften bestookte hij onophoudelijk met gedichten die hij in extatische bevliegingen schreef en zijn zwakke gestel stukje bij beetje ondermijnden. Tientallen bundels zagen het licht, van wisselende inhoud, ook met mystiek-religieuze gedichten in de geest van Revius, Luyken en Lodenstein. Uiteindelijk, in de laatste jaren van zijn gekwelde leven, mocht De Mérode de smaak van erkenning proeven. Gevestigde namen als Ter Braak en Vestdijk noemden hem de grootste protestants-christelijke dichter van zijn tijd. De koninklijke onderscheiding die De Mérode in 1936, ter gelegenheid van zijn vijfentwintigjarig schrijversjubileum ten deel viel, koesterde hij als een kleinood. De Mérode overleed drie jaar later, na een fatale creatieve uitbarsting van vijf weken waarin hij ruim zeventig gedichten schreef.

Auteur: Peter Bak, voor Protestant.nl, 7 maart 2011

Categorieën: artikelarchief

0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

− 2 = 1