SONNET

Zooals een man een keten van fijn goud
Wil uit een grote gave plaat gaan drijven,
En dag aan dag zich diep gebogen houdt
Over zijn werkt, dat moeilijk wil beklijven,

En toch geen tijd en arbeid hem berouwt,
Zijn moeheid wil met luchten zang verdrijven,
Dan is de keten klaar; en na wat wrijven
Schittert ze heller dan het zonnegoud,

Zoo wil ik ook met vroolijk vergenoegen
Rijmen met reine rijmen samenvoegen
En tot een schoonen keten vast verbinden.
In elke schakel zal een schalm zich voegen.
Nog schooner zal in ’t slot uw naam zich vinden
Dan koon’gen hem op zegelringen droegen.
handtekening Willem de Mérode

Uit: Nalezing (1909-1915), 20 november 1911