Artikel door Boudewijn Büch – pedofilie en bekende dichters

(citaat uit een tekst van Boudewijn Büch over pedofilie bij bekende schrijvers van gedichten)

“In de Nederlandse letteren hebben we lang geleden al voor de eerste keer te maken gehad met een onmiskenbaar pedofiele priester. Zijn naam is Guido Gezelle (1830-1899), een Vlaming, en hij is een van de grootste dichters van de negentiende eeuw. Als taal- en dichtkunstvernieuwer is hij van zeer groot belang en zijn liefdesgedichten voor jongens – meestal pubers – zijn wonderlijk mooi. Vooral zijn verzen voor een van zijn leerlingen, Eugen van Oye (1840-1926) zijn werkelijk schitterend, zoals bijvoorbeeld het in Vlaanderen nog steeds beroemde Dien avonden dien rooze. Helaas liep het met Van Oye minder mooi af: hij pleegde in de Eerste Wereldoorlog verraad, liep achter de Duitsers aan en werd na de oorlog van al zijn functies beroofd. Het was toen allang geen mooie jongen meer, maar een oude, bebaarde man. Over Gezelle bestaat een mooie, recente biografie van Michel van der Plas: Mijnheer Gezelle (1991).

» In de Noord-Nederlandse letteren zijn er minstens twee pedofiele dichters van belang. Men moet zich bij dat ‘pedofiel’ niks naars of obsceens voorstellen, bijna altijd ging de bedoelde jongensliefde niet verder dan bewondering en een enkele streling. Toch gingen zelfs daar twee dichters een tijdje de gevangenis voor in. Het waren Willem de Mérode (eigenlijk Willem E. Keuning, 1887-1839) en Jan Hanlo (1912-1969). Beide heren moesten voor nagenoeg niks de cel in, maar het waren toen andere tijden. Daarnaast hielp het onsympathieke gedrag van beide dichters niet erg tijdens de rechtszittingen. In elk geval schreven beide dichters verzen die zeer de moeite waard zijn. «

Een liefhebber van jonge meisjes (en meer!) was Gerrit Achterberg (1905-1962). Zijn leven, dat we nu bijna helemaal kennen door de fantastische biografie van Wim Hazeu Gerrit Achterberg. Een biografie (1988) is meeslepend, tragisch en bijna niet te bevatten.

Achterberg leidde een bizar bestaan, pleegde enkele moordaanslagen, vermoordde één vrouw en verwondde een jong meisje bijna fataal. Hij ging daarvoor nooit de gevangenis in, maar zat vele jaren in psychiatrische inrichtingen. Achterbergs gedichten gaan bijna allemaal over de dood en meisjes. In het bijzonder cycli als Zestien en Meisje zijn van een wondere, maar tevens beangstigende pracht. Vanavond liet ik enkele handschriften zien uit mijn betrekkelijk grote Achterberg-collectie en ik zou ik over die verzameling nog wel pagina’s door kunnen schrijven. Helaas kan dat niet, maar gelukkig bestaat er die bezwerende, raadselachtige en soms volstrekt niet te bevatten poëzie van Gerrit Achterberg die in elke boekhandel te krijgen is. Gerrit Achterberg is naar mijn diepste overtuiging de grootste dichter die Nederland ooit gekend heeft. Als zijn leven plezieriger was geweest, hadden we ongetwijfeld zijn poëzie nooit gehad. Dat is de ultieme tragiek van een leven waar ik mij nu al bijna veertig jaar mee bezighoudt. Er waren tijden dat ik bij zijn weduwe op bezoek ging en samen met haar de afwas deed, maar daarover schrijf ik nog wel eens een andere keer.”

© Boudewijn Büch

Categorieën: artikelarchief

0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

56 − = 46