Haarlem (V)

Venetië en Haarlem, beiden oud.
Dit liefelijk en streng, en dat bekorend:
Een gouden schijnsel in de ziel verglorend ;
Een avondhemel aan den zoom van ’t woud;
Weemoed, die ons zoo zoet bevangen houdt;
Melancholie, verrukkend en verstorend,
Als zijde zacht, en als een vlijm fel borend;
Zonde, die zalig maakt en wreed berouwt. —
Maar Haarlem is zoo zuiver en zoo klaar;
Redding uit lichaamsnood en zielsgevaar;
Een lang en onbekommerd ademhalen.
Ik ben genezen door de reine pracht
Van ’t weidsche marktplein en de Nieuwe Gracht,
En vrome schoonheid uwer kathedralen.
handtekening Willem de Mérode

Uit: Nalezing IV (1922-1923), geschreven in 1923

Categorieën: maandgedicht

0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

− 1 = 1