Een bizondere geaardheid

Hans Werkman − 05/03/11
Dichter Willem de Mérode en wetenschapper Piet Meertens (‘meneer Beerta’) deelden een liefde voor literatuur en hun seksuele voorkeur voor jongens. De Mérode-biograaf Hans Werkman verhaalt uit brieven en dagboeken.

Dit artikel verscheen eerder in Trouw. Hans Werkman verleende toestemming voor publicatie op deze website.

P.J. Meertens

P.J. Meertens: “Ik heb in eenzaamheid geleefd, en waartoe? Nu heeft De Mérode me teruggeschreven. De Heer zij gedankt.”

Portret Willem de Mérode

Willem de Mérode (foto 1922): “Hoe zou u het vinden als ik de menschen eens over u inlicht? U vertrouwt er maar steeds op, dat ik mijn mond houd.”

Meneer Beerta, de onhandige en egotrippende wetenschapper in ‘Het Bureau’ van J.J. Voskuil, heeft als belangrijk bijverschijnsel dat hij homo is met een voorkeur voor oudere jongens en jonge mannen.

Iedereen weet dat achter de romanfiguur Beerta de volkskundige dr. P.J. Meertens schuilgaat. Voskuils visie dekt wel zo ongeveer de werkelijkheid, althans deze indruk geven degenen die zich de laatste jaren biografisch met Meertens hebben beziggehouden. In zijn dagboeken tekent Meertens zichzelf als een homo-/pedofiel die zijn handen niet thuishield.

In 1927 werkte de 28-jarige Meertens nog niet op ‘Het Bureau’, maar in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Hij koesterde een diepe verering voor de liefdesgedichten van Willem de Mérode en hij snakte ernaar de dichter persoonlijk te ontmoeten. In 1927 lukte het.

De Mérode en Meertens hadden het een en ander gemeenschappelijk: hun homo/pedofiele gevoelens, de eenzaamheid die ze daardoor ervoeren, hun mystieke inslag, hun aantrekking tot het rooms-katholicisme (hoewel beiden altijd protestants bleven), hun liefde voor literatuur. Er waren ook grote, vooral praktisch-seksuele, verschillen. Meertens stortte zich zonder schuld- of schaamtegevoel in het Utrechtse homoleven. Hij had op ‘de baan’ (het Wilhelminapark, Rhijnauwen) of thuis kortstondige seksuele contacten, zowel met leeftijdgenoten als met minderjarige jongens. Over deze contacten schreef hij korte, soms heftige dagboekverslagen. Tegelijkertijd had hij ook volwassen partners voor langere duur. De protestantse religie die Meertens beleed, was liberaal van karakter. Hij combineerde zijn seksuele gedrag gemakkelijk met zijn Godsbegrip. Maar hij besefte ook dat de maatschappij daar anders over dacht.

De Mérode was in menig opzicht zijn tegenpool: orthodox-gereformeerd, met een sterk zondebesef, niet actief in het homo- en pedocircuit. Ook politiek verschilden ze sterk. Meertens was christen-socialist, antimilitarist, sympathisant van het communisme, De Mérode niets van dit alles, integendeel: aanhanger van Colijn, anticommunistisch. Dit zou tot botsingen leiden, maar vooralsnog vonden ze elkaar in hun gelijke seksuele geaardheid. In gesprekken en brieven bleven ze op afstand van elkaar, het was altijd ‘U’ en ‘Geachte Heer Meertens’.

De Mérode had in 1927 een dramatische periode achter de rug. Na een jarenlang onderwijzerschap in Uithuizermeeden bracht een kortstondige seksuele relatie met een oud-leerling hem in 1924 acht maanden in de gevangenis. Hij was toen al een algemeen erkend dichter, niet alleen bij de protestanten. Zijn gedichten stonden ook in de tijdschriften van de oude Tachtiger Willem Kloos, de humanist Dirk Coster en de katholiek Gerard Brom. Hij had naam gemaakt met liefdesgedichten:

Liefde, is er geen ander pad
dan door leed tot u te komen?
En met religieuze gedichten:
En ’t bonzend hart dat ze in zich vonden
was vlekkeloos en zonder zonden.

In de gevangenis schreef hij de bundel ‘De Rozenhof’, met kwatrijnen vol berouw, Godsverlangen en liefde. Daarbij sloot hij de liefde voor jongens niet uit. De spirituele beleving daarvan heeft hij nooit verloochend, ook niet toen de kerkenraad van Uithuizermeeden dit van hem eiste.

Eenzamen waren beiden, Meertens en De Mérode, maatschappelijk geïsoleerden in hun seksuele geaardheid. Toen Meertens aan De Mérode in een lange brief zijn levensverhaal had gebiecht, schreef De Mérode hem terug: “de oude geschiedenis: het verhaal van een eenzaamheid. Dat hebben we allen.”

Meertens wist dat De Mérode geregeld in Utrecht kwam voor concert- en museumbezoek. De dichter logeerde dan bij Jo Pater, een onderwijzer die hij had leren kennen via de homobeweging NWHK. In oktober 1927 was De Mérode weer eens in de Grietstraat 4 op bezoek bij Pater, die daar op kamers woonde bij de tantes van Jaap Romijn (dezelfde die later bij Bruna de pocketreeks Zwarte Beertjes uitvond). Er werd een afspraak gemaakt en De Mérode kwam naar de kamer van Meertens. ’s Avonds schreef Meertens in zijn dagboek: “Vanmiddag was Willem de Mérode bij me. Zijn bizondere geaardheid, die in zijn verzen zo sterk tot uiting komt, heeft voor mij natuurlijk een grote bekoring, waar dan nog bij komt, dat we één zijn in het geloof. Daarom wilde ik hem graag leren kennen, en ik ben blij dat hij gekomen is. We spraken vooral over ons geloof, en het bleek me, tot m’n verrassing, dat hij ook mysticus is; hij kent Augustinus en Böhme, en Jan Luiken natuurlik, maar ook Lodensteijn en Brakel en andere mystici, die niet iedereen meer leest. Ik vond de moed niet, datgene aan te roeren wat ons zozeer verbindt, maar ik weet dat God mij daartoe mettertijd wel de kracht zal geven.”

Toen De Mérode terug was in zijn boerderijkamer in Eerbeek, stuurde hij Meertens een boekje, ‘Claghen’ door Joost van Keppel, een van De Mérodes bij-pseudoniemen. Meertens was erdoor aangedaan. Hij leerde De Mérode begrijpen in diens overtuiging dat een christen het gelovig gedragen lijden nodig heeft. Een dag tevoren – ze hadden elkaar nog maar tien dagen geleden voor het eerst ontmoet – had Meertens in een lange brief aan De Mérode ‘heel de geschiedenis van m’n leven’ geschreven. Het was de eerste keer dat hij het verhaal van anders-zijn en eenzaamheid deelde met een gelijkgestemde. De Mérode antwoordde per kerende post. Meertens was er gelukkig mee. “De Mérode heeft me teruggeschreven. De Heer zij gedankt, dat ik hiertoe overgegaan ben. Tien jaar en langer heb ik in de meest volslagen eenzaamheid geleefd, en waartoe? Nu heb ik de kring, die om mij was getrokken – door eigen hand – verbroken.” (Dagboek 12 nov.1927)

De Mérode was voorzichtig. Hij bedankte Meertens voor het vertrouwen, maar vertelde over zichzelf nog weinig en waarschuwde voor te veel openheid. Vervolgens bracht hij Meertens subtiel de offergedachte onder ogen. De Mérode wist wat offeren was. In Uithuizermeeden had hij een oud-leerling liefgehad, Ekko Ubbens, die hij – naar de ommekeer van de naam – Okke noemde en die hem tot vele tientallen gedichten had geïnspireerd. Ook in Eerbeek bleef de stroom doorgaan, juist in Eerbeek, want hij was Okke kwijtgeraakt:

Ik ben geen vader en ik héb geen zoon.
Niets dan een sage is zijn zacht bestaan.

Tussen hem en Okke was niets seksueels gebeurd. De Mérode wilde slechts een zorgende moeder/vader zijn. Vanwege een andere jongen was hij de cel ingegaan. Maar Okke was na dit ontuchtgeval zo teleurgesteld in zijn oud-onderwijzer dat hij sindsdien ieder contact met hem weigerde. (Pas lang na De Mérodes dood verzoende hij zich met diens nagedachtenis en was hij bereid in 1987 het De Mérode-monument in Uithuizermeeden te onthullen.)

De Mérode was na de gevangenisperiode teruggekeerd tot zijn ideaal van zorgende liefde, en: handen thuis. Okkes portret stond op zijn bureau. Hij verlangde naar hem, maar aanvaardde het gemis. Juist door het offer kwam hij dichter bij God. Daarover onder meer ging het in zijn boekje Claghen en dit legde hij ook aan Meertens voor. “Ieder mens is egoïst, hij wil met alle macht zelf het geluk grijpen. Niet alleen ’t hemelsche, maar ’t aardsche erbij. Zelfs al weet hij, dat beide tegelijk niet gaat. Weet u wat het smartelijkste dingen is uit Claghen: ‘Nu besef ik de verschrikkelijkheid van den ouden offerdienst. Gij zult den Heer uw God een lam offeren. Een volmaakt lam. Gij zult het in zijn geheel offeren.’ En zonder ’t offer, en zonder de breuk komt men er toch niet.” (11 nov. 1927)

Maar Meertens beleefde zijn geaardheid anders. Hij combineerde zijn geloof met een homo- en pedoseksuele praxis. In die tijd gaf hij, op verzoek van Jo Pater, bijles aan de 15-jarige Jaap Romijn. Ook De Mérode kende Jaap, hij ontmoette hem bij Pater thuis. Jaap Romijn heeft later in het autobiografische dagboekverhaal ‘Geuren’ verteld hoe Pater hem seksueel misbruikte. Meertens speelde in deze affaire zijdelings een rol. Meertens genoot diep van Jaaps aanwezigheid als hij de jongen bijspijkerde in de oude talen. Toen Pater in april 1928 daaraan een eind maakte, schreef Meertens in zijn dagboek: “Jaap Romijn is vanavond voor het laatst les bij me komen nemen. Drie maanden heb ik hem, nagenoeg dageliks, geholpen met z’n Latijn en z’n Grieks. Hij is een protegétje van Pater, en ik kan het vermoeden niet van me afzetten, dat hij me de jongen ontnomen heeft uit jalouzie. Hij kwam hem vanavond halen, om me tegelijk te bedanken. Zodoende kon ik niet tegen Jaap zeggen, wat ik gewild had. Ik ben van de jongen gaan houden, alsof hij een jonger broertje van me was – niet anders dan zo. God zij dank, dat niemand verhinderen kan, dat ik voor hem bid.”

Hoe anders Jaap Romijn zelf over Meertens dacht, kan blijken uit Jaaps verhaal ‘Geuren’: “Een wat ouwelijke student, die mij op verzoek van meneer Wieger (= Pater) bijlessen in Grieks en Latijn gaf, meende als mijn beschermer te moeten optreden. Op de eerste avond in zijn naar de petroleum en het stof van vele op elkaar gestapelde boeken stinkende studeervertrekje, leek hij met zijn rechteroog, waarnaast een tic onophoudelijk bewoog, iets te willen zeggen.”

“Maar”, vervolgt Jaap Romijn zijn verhaal over Meertens: “pas op de tweede avond stelde hij op de man af vast, half-spijtig, want ook hij was van hetzelfde soort, wat er bestond tussen meneer Wieger en mij, en hij drong er op aan dat ik minder vaak onaneren zou, voorlopig niet meer dan één keer in de week. Op de duur zou ik het dan misschien helemaal kunnen laten en ik zou eens zien wat een voldoening dat schenken zou. Ik haatte hem omdat hij, als enige en zo plompverloren, in mijn geheimen was doorgedrongen en ik dacht wreed: ‘Je moest eens weten’, namelijk dat ik niet was als hij.”

Het is onbekend of De Mérode wist wat er zich aan seks tussen Jo Pater en Jaap Romijn afspeelde. In elk geval moest hij daarvan niets hebben. Toen Pater ook een van de jonge vrienden van De Mérode, Bram Corbijn, seksueel benaderde, weigerde Bram en klopte bij De Mérode aan om raad. Die schreef Pater een bliksemende brief en verbrak de vriendschap met hem.

Bram Corbijn en Willem de Mérode in Eerbeek - 1931 - voor de tuindeuren van De Mérode

Bram Corbijn en Willem de Mérode in Eerbeek – 1931 – voor de tuindeuren van De Mérode

Pas nadat De Mérode bij Meertens de kat uit de boom had gekeken, gaf hij in zijn vierde brief de opening van eigen zaken die Meertens al in de eerste brief over zichzelf had gegeven. Eerst had hij de biechtbrief van Meertens in de kachel gestopt (‘Zooeven ging de uwe ter vure’), omdat hij niet wilde dat die ooit in andere handen zou komen. Vervolgens vertelde hij in hoofdlijnen zijn eigen verhaal over zijn goede jongensvrienden in Uithuizermeeden, over de aanleiding tot zijn arrestatie, de verhoren, de gevangenis, zijn verlangen naar Okke: “‘Der Tod in Venedig’ doet me aan Okke denken.”

Op zaterdagavond 3 maart 1928 spraken Meertens en De Mérode elkaar voor de tweede maal, nu bij Pater thuis. De dag daarna schreef Meertens in zijn dagboek een mistroostige reflectie. Hij had vastgesteld dat een praktiserende pedofiel op sociale uitstoting kon rekenen, en dat hij daarvoor wel begrip moest opbrengen. “Het was de eerste keer, dat we elkaar ontmoetten, ná mijn bekentenis. We hebben er lang over gesproken. Hij heeft veel geleden, o, ik bid God, dat ik die schande nooit zal behoeven te lijden. Het oordeel van de wereld is hard en streng, maar niet geheel onrechtvaardig. De maatschappij moet krachtens haar aard zichzelf beschermen, en uitstoten wie zich tegen haar verzet. Zo drijft ons een blinde noodwendigheid door deze erbarmeloze wereld, waarin wij verkeren als misdadigers, versmaad en veracht, uitgestoten en vernederd, maar toch gedoemd in haar te leven. Er is geen uitkomst.”

De briefwisseling met De Mérode moet voor Meertens al gauw teleurstellend zijn geworden. De Mérode schreef niet intellectueel, niet diepgaand. Zijn brieven gingen meer over darmklachten, kiezentrekken en de koude noordenwind dan over liefde, mystiek en poëzie. De briefschrijver was een veel saaier mens dan de dichter. De Mérode leefde in Eerbeek bovendien als een kluizenaar, terwijl Meertens een Lebemann was, met een bestaan vol bibliotheekwerk, collega’s, hoogleraren, vrienden, verliefdheden.

In 1931 verhuisde Meertens naar Amsterdam vanwege zijn nieuwe baan die later zou overlopen in zijn directeurschap van ‘Het Bureau’. In deze periode zette de briefwisseling met De Mérode zich mondjesmaat voort. Er sloop een duidelijke geprikkeldheid in doordat ze hun verschillen van inzicht over Mussolini en Lenin tegen elkaar uitspraken. Meertens had hem gevraagd of hij misschien fascistisch dacht. Nee, antwoordde De Mérode, “maar toch vind ik het nog beter dan dat communistische vredegezwam. Dat is om te spugen van flauwheid en onoprechtheid”. Dit was tegen het zere been van Meertens.

De Mérode had de gedichten ‘Lenin’ en ‘Mussolini’ gepubliceerd. Lenin was daarin “niets dan een dienaar aan de poorten der hel”. Maar over Mussolini schreef hij: ‘Hij drijft de bui, en laaiend wordt / de regen zeegnend uitgestort’.

Meertens daarentegen bewonderde Lenin en moest niets van Mussolini hebben. Er ging een boze brief naar de dichter en die antwoordde: “ja, zeker heb ik voor Lenin veel bewondering, maar dat neemt niet weg dat ik hem een werktuig van den duivel vind. Voor den duivel zelf kan men ook wel een zekere bewondering koesteren. Al houd ik van een sterke regeering, fascistisch ben ik heelemaal niet. Ik vind Mussolini een kerel, maar zijn regering hier nadoen is onzin.”

Meertens bleef boos en liet anderhalf jaar lang niets van zich horen. Intussen bleef hij de liefdespoëzie van De Mérode bewonderen: “ik houd er zoo veel, zoo verschrikkelijk veel soms, van”. Maar met de mens De Mérode kon hij hoe langer hoe minder overweg.

In 1937 vochten ze in hun brieven hun laatste conflict uit. De Mérode had gehoord dat Meertens hem te weinig een christelijk dichter vond en hem, op grond van zijn Chinese en Perzische gedichten, ‘een heidensch dichter’ had genoemd. Boos schreef hij hem: “Moet ik op voorhoofd of rug een bordje dragen met het opschrift: ik ben een Christendichter? Mijn werk ligt er toch?”

Meertens probeerde te sussen, maar De Mérode had weer eens last van egocentrische humeurigheid, die vooral de kop opstak als hij ziek was en pijn leed. Volstrekt onheus haalde hij er hun eerste confidentiële contacten bij en begon te dreigen. “Nu gaat U in Uw gesprekken zeggen: de Mérode is een heiden. Hoe komt u daarbij. Wie geeft u dat recht om het te zeggen. U die zoo afgeeft op de orthodoxen en mij de les leest omdat ik het over Rusland niet met u eens ben. Hoe zou u het vinden als ik de menschen eens over u inlicht? U vertrouwt maar steeds er op, dat ik mijn mond houd en terecht, maar ik begin te popelen om het niet te doen. Maak een ander niet onmogelijk terwijl u zelf op de helling staat.”

Ekko Ubbens, circa 1921

Inspirator Ekko (“Okke”) Ubbens, circa 1921

Een dag later krabbelde De Mérode terug, maar zonder excuus. Meertens moest voor zijn reactie toch begrip hebben, schreef hij, omdat “ik twaalf jaren lang met allerlei artikelen en heerlijke gesprekken vervolgd ben”. Hij bedoelde dat hij als gestrafte pedofiel over de tong was gegaan.

Op 22 mei 1939 overleed Willem de Mérode, 51 jaar oud. Meertens las het onverhoeds in de krant. In zijn dagboek schreef hij mild: “Zijn verzen waren belangrijker dan zijn brieven. Weinigen hebben een zo tragisch leven gehad als hij, weinigen hebben de smart, die hun dagelijks deel was, zozeer gelouterd en omgevormd in schoonheid, die vele geslachten tot troost zal blijven. De dichter Willem de Mérode herdenk ik met grote ontroering.”

Let wel: de dichter, niet de mens. Toen begin jaren zeventig De Mérodes aanstaande biograaf met Meertens ging praten, zei Meertens: “De Mérode was een leuterend oud wijf.” Maar in zijn artikelen bleef hij de dichter bewonderend citeren:

Altijd verlangen naar een zacht gelaafd-zijn
en voelen liefde als een onweer komen”

Volkskundige Meertens was 'minder voorbeeldig' in de oorlog en nam het met te jonge jongens niet zo nauw.Sinds 1979 heet het onderzoeksbureau voor volkskunde, naamkunde en dialectologie, dat onder de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen valt, 'P. J. Meertens Instituut', genoemd naar Piet Meertens alias meneer A. P. Beerta uit 'Het Bureau' (1899-1985).
In 2005 ontstond daar ophef over. Volgens historicus en socioloog H. Derks zou Meertens te nauwe banden met Nederlandse en Duitse nazi's hebben onderhouden. Ook zijn pedoseksuele activiteiten kwamen ter sprake. Derks vond dat het instituut een andere naam moest krijgen. Meertens voelde zich, zoals hij zelf schreef, thuis in 'beide hemisferen der liefde'. Maar hij was niet alleen biseksueel, hij viel ook op jonge jongens. In 1941 zat hij een gevangenisstraf uit wegens ontucht met een minderjarige - maar van pedoseksualiteit zou volgens de veroordeelde geen sprake zijn geweest. Hij ging niet in beroep tegen het vonnis.Het onderzoeksrapport van drie hoogleraren, verschenen in 2006, stelt dat Meertens zich 'minder voorbeeldig' had gedragen, maar 'fout' was hij niet geweest. De onderzoekers meenden dat er geen zwaarwegende argumenten waren om de naam van het P. J. Meertens Instituut te laten veranderen.
Meertens schreef in zijn dagboeken over ontmoetingen die hij had op de 'baan' in Utrecht. Hans Werkman: "Daaruit blijkt dat hij het niet nauw nam met een meerderjarigheidsgrens." Meertens' pedoseksuele gevoelens raakten ook zijn professionele functioneren, stelt Werkman. "Uit zijn dagboeken blijkt dat deze empathie zijn benoemingsbeleid beïnvloedde. In 1938 benoemde hij een zestienjarige volontair op zijn bureau - toen nog in het Amsterdamse Trippenhuis -, en hij voert daarvoor in zijn dagboek geen functionele argumenten aan, maar wel dat de jongen 'heel slank en heel blond [is], met lange, artistieke vingers' en dat hij gedichten schrijft."
Voor Werkman is het nog te vroeg om te stellen dat het onderzoek van de Commissie van Drie op dit gebied herziening behoeft. "Meertens' biografie - eigenlijk een uitvoerige publicatie van bronnen - moet nog verschijnen. Pas dan zal beoordeeld kunnen worden of dat onderzoek overgedaan moet worden."
Categorieën: artikelarchief

0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

− 3 = 4